dinsdag 14 april 2009

Memoires van een kabouter

Ooit heb ik bij de padvinderij gezeten en daar een belofte gedaan. Met twee vingers in de lucht en een groene muts op mijn harses, declameerde ik de tekst: “Ik beloof mijn best te doen een goede kabouter te zijn, iedereen te helpen waar ik kan en mij te houden aan de kabouterwet. Jullie kunnen op mij rekenen.” Vanaf dat moment was ik beëdigd kabouter, werd ik opgenomen in een volkje (“Driemstein”), en kon het Grote Padvinderen beginnen.

Wie nu Jonge Woudloper-visioenen krijgt, komt bedrogen uit. Wij kabouters hielden ons met een beperkt aantal zaken bezig. Hoofdzakelijk was dat televisietikkertje, pannenkoeken bakken, kamp en Bäden-Powelldag vieren.

Aan al deze activiteiten heb ik goede herinneringen. Tijdens het pannenkoeken bakken mikte ik een ei náást de beslagkom, nadat ik had beweerd dat ik héél goed was met eieren. Op kamp leerde ik dat de hoeveelheid hagelslag die ik op mijn brood strooide niet algemeen aanvaard was. “Daar moet een boterham bovenop”, zeiden ze. Ik kwaad, zij lachen. Op datzelfde kamp liep ik een nachtspel-trauma op. Ik was echt scared as hell. Het was ook de eerste keer dat ik sjans had, want een wat ouder welpje heeft het hele spel lang mijn hand vastgehouden en me gerustgesteld. Als dat geen echte liefde was…

Baden-Powelldag was weer een ander verhaal. Robert Baden-Powell is de oprichter van de padvinderij en het feit dat hij bestond en deze grootse daad verrichtte, wordt jaarlijks herdacht. Op deze feestdag mochten we abseilen vanaf het scoutinggebouw. Ook werd er altijd een vuurtje opgepookt zodat we stokbrood konden bakken. Voor wie dit fenomeen niet kent: als padvinders stokbrood gaan bakken, krijgen ze een homp deeg aan een stok, die ze vervolgens eindeloos lang boven een vuurtje moeten houden. Op een gegeven moment meur je als een bunzing, zijn je armen lam en is je deeg zwart, maar aan de binnenkant wordt zo’n broodje nóóit gaar. Maar echt niet. Als je het dan toch opeet, heb je de rest van het weekend buikpijn.

Wat Baden-Powelldag vooral tot hoogtepunt maakte, was het touwtrekken. Als er iets is wat ik vol overgave gedaan heb in mijn jonge jaren, dan was het dat wel. Touwtrekken vond ik echt geweldig. Hakken in het zand, kont naar achter en gáán! Ik was een vrij potige kabouter, dus mijn team won vaak en dat maakte het des te leuker.

De reden dat ik dit onderwerp nu aansnijd, is dat Koninginnedag nadert. Ik vraag me echt af wat Gods bedoeling was toen Hij deze dag schiep, want ik vind het nooit zo leuk. Maar daar heb ik nu een oplossing voor! Ik bedacht me namelijk dat men in kleine provinciale dorpjes vaak zeskampen houdt op Koninginnedag, compleet met buurvrouwslingeren, spijkerpoepen én touwtrekken. Dus later als ik groot ben, verhuis ik naar zo’n oord en word ik de dorpsfanatiekeling.

Zo wordt Koninginnedag weer leuk en krijgt mijn innerlijke kabouter weer wat expansieruimte. Jullie kunnen op me rekenen.

2 opmerkingen:

Maai zei

Wát een geweldige blog *big smile from ear to ear* Ik zou nu wensen dat ik ooit een kabouter was. Al kom ik tegenwoordig met mijn lengte ook aardig in de buurt. Vandaag kon ik niet eens fatsoenlijke pumps in maat 35/36 vinden. Tsss.....

Anoniem zei

Ik was ook kabouter. Maar ergens in 1966/1967, dus nog in zo'n bruin pakje met rokje. We kregen namen bij de padvinderij, ik kreeg de naam Spitsoortje, omdat ik nooit luisterde (volgens de akela) en als we domme dingen deden moeten we gebukt op twee handen en twee benen staan, de benen in de lucht en het liedje zingen: 'ik ben een ezel, ezel, ezel ...' We moesten ook heitje voor karweitje doen. Touwtrekken deden we ook, op kamp. Enfin, ik heb het niet zo lang uitgehouden bij de padvinderij.

U Zei?! - Deel 36

De laatste maanden verzamelde ik weer heel wat verhaspelingen. Hierbij de nieuwe lijst. Om de donkere dagen en de gedeeltelijke lockdown wat...